Door meer periodes van langdurige droogte in ons land, krijgen we steeds vaker te maken met hydrofobe (waterafstotende) grond. Het probleem is dat het geven van grote hoeveelheden water bij hydrofobe grond juist averechts werkt – het grootste deel spoelt uit. De oplossing: geef vaker kleinere hoeveelheden. De enige manier om hierop te kunnen sturen is door monitoring.
In de bodem zitten poriën. De grootte van die poriën kan verschillen, van grote poriën in zand tot hele kleine in klei. Dat is nuttig, want door deze eigenschap kan de bodem onze bomen en planten van vocht en zuurstof voorzien.
Als de grond echter te ver uitdroogt, zit er zoveel lucht in de poriën, dat deze zich eerst weer moeten volzuigen voordat de grond in staat is om beter vocht vast te houden – en beschikbaar te hebben voor opname door planten en bomen. Bij uitgedroogde grond gebeurt dit normaalgesproken in de winter als er minder verdamping is en meer regen.
Door ineens grote hoeveelheden water te geven, heeft uitgedroogde grond onvoldoende tijd om het water op te nemen. Dit is vergelijkbaar met een droge spons of zeem die je onder water probeert te duwen; deze komt gewoon weer bovendrijven, om zich vervolgens geleidelijk vol te zuigen met water. Het werkt dus betere om een droge spons wat langer in een emmer water te leggen, dan het water er ineens overheen te gooien.
Het effect van een grote watergift is zeer beperkt voor de langere termijn
Monitoring helpt om een beeld te krijgen van de uitspoeling. Hoe ‘steiler’ de piek op de vochtgrafiek, hoe meer uitspoeling plaatsvindt. Door hier goed naar te kijken is het mogelijk de optimale hoeveelheid water te vinden om het gemiddelde vochtpercentage op peil te houden. Uit de praktijk blijkt dat dit tot wel 70% van de hoeveelheid water kan schelen. In een middelgrote gemeente kan dat al snel enkele honderdduizenden liters per seizoen schelen.
Kleinere, meer frequente watergiften hebben een veel langduriger effect